Tetrao tetrix Linnaeus, 1758 Zweden
Het natuurlijke biotoop van het korhoen is naar gelang het verspreidingsgebied sterk gevarieerd. In zijn algemeenheid komt het korhoen voor in overgangsgebieden tussen bos en open landschap. Met name heide-, steppe-, moeras en veengebieden. Ook sommige schaars gecultiveerde gebieden kunnen onderdak aan het korhoen bieden. Deze hoendersoort treft men zowel in het laagland alsmede in de bergen aan. In de Alpen komt het korhoen voor tot op de hoogte van 2000 m en in Tien Shan tot op een hoogte van 3000 m.
Het korhoen komt in Noord-Europa voornamelijk voor in gebieden met gemengd bos met diverse soorten loofbomen, dennen en coniferen. Met zowel oude alsmede jonge bomen en zowel dicht op elkaar geplante stukken alsmede meer openen stukken.
In de Alpen daarentegen komt het korhoen voor in gebieden waar de bomen dicht op elkaar staan. En met name bomen als spar en Lariks.
Korhoenders eten diverse soorten zaden, bessen en insecten. Tijdens de sneeuwperiode zijn de dieren veelal aangewezen op de zaden van berken en op wilgenkatjes.
De kuikens voeden zich voor een belangrijk deel met insecten. Met name met mieren.
Korhoenders broeden in de maanden mei en juni. De nesten bevinden zich veelal tussen het hoge gras of aan de voet van een boom. Een nest bestaat meestal uit 6 tot 11 eieren. De broedduur bedraagt 25 - 27 dagen.
In het voorjaar verzamelen de hanen zich op de open plaatsen in hun gebied. Hier ziet men dan meestal meerdere hanen tegelijk baltsen. Deze baltsplaatsen worden leks genoemd.
Alhoewel het korhoen nog een algemene vogel is, is de soort toch in een aanzienlijk deel van het oorspronkelijke verspreidingsgebied uitgestorven of in de problemen. Ook heeft deze soort te kampen met habitat fragmentatie, wat de soort op langere termijn onherstelbaar in de problemen kan gaan brengen.
In België en Luxemburg is het korhoen geheel verdwenen. In Nederland treft men nog een zeer kleine niet levensvatbare populatie aan op de Sallandse heuvelrug.